Uit tellingen is gebleken dat de gemiddelde duur van een circulatietype is toegenomen van 4 naar 6 dagen.
Er zijn uiteraard ook in het verleden circulatiepatronen voorgekomen die het weken volhielden. Daar zaten ook nog oostelijke stromingen tussen.
En winter 1963 was ook een voorbeeld van beperkte afwisseling.
In het algemeen toch vroeger meer afwisseling in patronen. Dat blijkt alleen al uit meer afwisseling in het weerbeeld/weertype. Weerbeeld/weertype gekoppeld aan circulatietype. De noordwestelijke- , noordelijke- en oostelijke aanvoer spelen een geringere rol in ons klimaat de laatste decennia. (maart en april grootste verlies, mei ook.)
We hebben tegenwoordig sterk zuidwestelijk (globaal bekeken) gestuurde patronen, in alle jaargetijden.
Mede daardoor bovengemiddeld opwarmend. (maart, april, mei en juni ook erbij gekomen.)
Koud weer circulaties treden weinig op.
Natuurlijk weten we niet of het zo blijft. Gekeken over enkele decennia is het nog maar een relatief korte periode.