Interessant leesvoer van Jan V.
WAAROM VALT HET MET DE ZOMER ZO TEGEN?
Het is niet eenvoudig om het tegenvallende zomerweer van de afgelopen jaren (in vergelijking met de jaren negentig en met name 2003) te duiden. Een mogelijke oorzaak zou kunnen zijn dat het voorjaar/voorzomer de afgelopen decennia ontegenzeggelijk warmer is geworden: niet alleen in onze streken maar ook in andere delen van Europa. De sterke (en vroege) opwarming lijkt in juni een sterkere Europese moesson op gang te brengen. De oceaan warmt immers minder snel op dan het vasteland en als reactie op de ‘verhitting’ van het vasteland, komt de westcirculatie op gang. In werkelijkheid is het overigens een complexer en grootschaliger proces maar dit even terzijde.
Feitelijk zou de hoogzomer (in dezen met name juli) minder gevoelig moeten zijn voor de Europese moesson. Toch valt het zomerweer de laatste jaren eerder tegen dan mee. Vorig jaar groeide juli in De Bilt zowaar uit tot de op twee na natste maand sinds tenminste 1901.
Tegenvallend (lees: wisselvallig) zomerweer is de laatste jaren echter niet per definitie een verdienste van een swingende westcirculatie. Dat was in de koude jaren zestig wel vaak het geval. Veel meer dan toen hebben we te maken met (half) geblokkeerde circulatietypen. Deze kunnen buitengewoon stroperig zijn.
VERBAND MET HET SMELTEN VAN HET ZEE-IJS?
Het is trouwens aannemelijk dat er een verband bestaat tussen het smelten van het zee-ijs in het Noordpoolgebied en de persistentie van bepaalde weerpatronen. U kunt daarover verder lezen op de buitenlandpagina van deze site. Dat artikel hoop ik later in de week naar een andere pagina te verplaatsen want de buitenlandpagina is hoognodig aan vernieuwing toe.
Dat het zomerweer de laatste jaren (en tot nu toe ook deze zomer) niet om over naar huis te schrijven is, doet overigens niets af aan het fenomeen ‘global warming’. Dat proces zet zich gestaag voort. Ik ben er dan ook vast van overtuigd dat mocht West-Europa later deze zomer (met nadruk: dit is geen prognose voor deze zomer!) of de komende jaren met een langdurige hogedrukblokkade te maken gaat krijgen, ook in ons land maximumtemperaturen tussen 35 en 40 graden niet moeten worden uitgesloten.
VERBAND TUSSEN HARDNEKKIGE WEERPATRONEN EN AFNAME VAN HET ZEE-IJS
De opwarming van het Noordpoolgebied (the Arctic) verliep gedurende de afgelopen decennia twee keer zo snel als elders op het Noordelijk Halfrond. Daardoor is de hoeveelheid zee-ijs tijdens het zomersmeltseizoen met 40 procent afgenomen en smelt het sneeuwdek in het voorjaar in de omringende landen veel eerder. Het is aannemelijk dat deze grote veranderingen in het klimaatsysteem invloed hebben op weerpatronen ver buiten de grenzen van het poolgebied. Onderzoekers zijn bezig om die processen te begrijpen en in kaart te brengen.
Uit recent onderzoek van Jennifer Francis van de Rutgers University en Steve Vavrus van de University van Wisconsin komt naar voren dat opwarming van ‘the Arctic’ tot persistentie van bepaalde weerpatronen op de gematigde breedten zou kunnen leiden. Fenomenen zoals hittegolven maar ook koudegolven, langdurige droogtes, overstromingen en zware sneeuwval zullen frequenter op het weermenu komen te staan. Feitelijk is dat proces al enige tijd gaande.
Door de opwarming in de poolgebieden worden de temperatuurverschillen met de gematigde breedten kleiner met als gevolg dat de straalstroom-‘waves’ breder worden en de sterkte van de van west naar oost waaiende hoogtewinden afneemt. De progressie van weersystemen zoals hoge- en lagedrukgebieden wordt zodoende afgeremd met als gevolg dat onder meer hittegolven langer kunnen voortbestaan.
->
http://www.agu.org/pubs/crossref/2012/2 ... 1000.shtml wetenschappelijk artikel (alleen abstract)
Two effects are identified that each contribute to a slower eastward progression of Rossby waves in the upper-level flow: 1) weakened zonal winds, and 2) increased wave amplitude. These effects are particularly evident in autumn and winter consistent with sea-ice loss, but are also apparent in summer, possibly related to earlier snow melt on high-latitude land. Slower progression of upper-level waves would cause associated weather patterns in mid-latitudes to be more persistent, which may lead to an increased probability of extreme weather events that result from prolonged conditions, such as drought, flooding, cold spells, and heat waves.
-> volgens dit verhaal vooral in de herfst en winter, dus wellicht geen goede verklaring voor de zomer?
-> klopt het verhaal van de Europese moesson wel, ons weer komt toch uit het westen? Of beter gezegd uit de tropen (denk aan de MJO).
Nog meer uitleg:
http://thinkprogress.org/climate/2012/04/04/457823/arctic-warming-extreme-weather-events-drought-flooding-cold-spells-and-heat-waves/?mobile=ncPresentatie van de auteurs
http://conference2011.wcrp-climate.org/ ... _M123B.pdfConclusies:
Based on these results for N. America, as well as similar analyses for other regions not shown here, we conclude:
Arctic Amplification leads to weaker zonal flow in upper levels, particularly in fall and winter and also to a higher-amplitude pattern in all seasons.
Figure 8 shows that the number of gridpoints with 500 hPa heights representative of the maximum flow has increased north of 60oN (top panels), suggesting that the peaks of ridges have shifted northward, while the number of points south of 40oN has decreased, suggesting the entire jet stream has shifted northward. This is consistent with other studies (e.g., Seidel et al, 2007) suggesting that the tropics are expanding as a result of global warming.
Ridges are shifting northward faster, however, as indicated by increasing standard deviations (Fig. 8, lower panels) and as illustrated in schematic to left.
Waves in 500 hPa heights have elongated and the flow has amplified, favoring more persistent weather conditions
Weaker zonal flow further enhances wave amplitude, just as a river flowing down a steep slope tends to flow straighter than one on a flat coastal plain (photos left).
Hovemöller diagrams suggest that ridges have strengthened over western N. America during summer (Fig. 9, left), resulting in drier and hotter conditions, while troughs during winter (Fig. 9, right) have shifted eastward, weakened in the west, and strengthened in the east, contributing to colder, snowier East-Coast winters.